Ik heb ben toegezegd dat ik Reuver erbij zou doen en dat mijn taak in Reuver geen
afbreuk zou doen aan mijn predikbeurten in de kerk van Mariaweide. Zo ging ik vanaf
mei 1983 elke zondag om half negen de mis met preek verzorgen bij de zuster van Bethanie
in Venlo en daarna om tien uur bij de dominicanessen in Reuver. Een maal in de vijf
weken ging ik dan nog voor in de kerk van Mariaweide om half twaalf tot het moment
dat ik uit het concilie van het huis werd weggestemd. Zo moest ik elke week een preek
maken. Daardoor heb ik geleerd om te gaan met de lezingen van elke zondag en daarover
verhalend te preken. Dat was een training die veel huiswerk met zich meebracht maar
een werk dat ik ben gaan waarderen. De zusters en de gasten in de kapel waren een
dankbaar gehoor. Tijdens de vakanties verving ik dan ook nog de pastoor van de Michael-parochie
of van de St. Nicolaas in Venlo. Die preek was dan wel afgestemd op de parochianen
van die kerken. Dat kondigde ik bij de zusters aan. Huwelijks- en gezinsproblemen,
kinderlast en kindervreugd, dat moesten de maagdelijke zusters voor lief nemen wat
zij ook graag deden. Bij het maken van mijn preken kwam ik de vraag tegen hoe zich
de waarheid van mijn verhalende theologie verhoudt tot de waarheid van mijn eigen
bestaan. Ik kon uit eigen ervaring vertellen. Omdat wij mensen in denken en voelen
veel gemeenschappelijks hebben konden de hoorders over zichzelf horen en hun geloof
voeden. Door het werken aan mijn preken deed ik dat zelf ook. In de beginjaren gebruikte
ik Kerugma of de Gewijde Rede. Dat zijn tijdschriften voor de prediking ten behoeve
van de verkondigers. Maar al spoedig werden het verhalen uit de krant en tijdschriften
en boeken; of gebeurtenissen die ik rond de lezingen van de zondag naar voren bracht.
Verhalen van mensen als het verhaal van God. Dat vind ik goed gevonden van Schillebeeckx.
Als ik in de krant verhalen van mensen tegen kom die mij aanspreken dan knip ik die
uit. Op deze wijze prediken heeft wel tot gevolg dat je een preek nooit twee keer
kunt houden voor het zelfde publiek. Zelfs niet om de drie jaar als de lezingen hetzelfde
zijn. Een opmerkelijk verhaal blijft langer leven. Zo is het maken van een preek
voor mij elke week bidden en werken, mediteren en aan theologie doen die het geloof
voedt. De enige die, zoals ik al zei, reden van bestaan heeft. Vanaf 1983 heb ik
zodoende het preken geleerd. Het is merkwaardig dat ik alle preken volledig moet
uitschrijven. Terwijl ik les geven en een lezing houden met een paar aantekeningen
bij de hand kan doen. Voorgaan en preken doe ik graag. Het liefste zou ik dat doen
in de kerk van Mariaweide. Dat verlangen is de aanleiding tot dit verhaal dat inmiddels
een boek is geworden. Bij de voorbereiding van het kapittel van 1989 heb ik mijn
plannen voor de kerk van Mariaweide naar voor gebracht. De kerk zou in Venlo een
ruimte moeten worden waarin de mensen die geruisloos de kerk hebben verlaten een
woord zouden horen dat hun geloof zou kunnen voeden. Bisschop Gijsen heeft m.i. de
kerk in Limburg heel veel schade berokkend maar daarom het geloof niet uitgeblust.
Dat plan van mij zal wel een onvervulde wens blijven. Omdat kerk en klooster in Venlo
met elkaar verbonden zijn zal de meerderheid van de broeders niet willen dat er in
onze kerk een ander geluid te horen is dan datgene wat in hun oren als de eeuwige
waarheid klinkt. Destijds is er een aparte rector benoemd voor de kerk. Dat was pater
Roemer. Hij heeft de mogelijkheden in handen gehad om van de kerk iets te maken.
Ik ben nooit door het bestuur van de provincie betrokken bij het beleid van kerk
en klooster. Behoudens de jaren dat ik in het huisconcilie zat. Hier moet ik mijzelf
onder kritiek stellen. Waarom moest ik altijd in de marge en buiten het klooster
actief zijn. Ik ben altijd de weg gegaan die ik in dit verhaal heb beschreven. Al
schrijvend ben ik tot de bevinding gekomen dat niemand op Mariaweide of in de provincie
heeft geweten wat ik deed. Of maar vaag. Iedere medebroeder had het te druk met zijn
eigen werkzaamheden, net als ik. Zoals ik te weinig belangstelling kon opbrengen
voor de werkzaamheden van anderen, zo hadden zij geen belangstelling voor wat ik
aan het doen was. Veel van wat ik deed was op het moment dat ik ermee bezig was beter
om niet te vertellen. Dat zou maar gedonder gegeven hebben. Binnen de communiteit
heb ik van onweer mijn deel wel gehad.